Waarom kan de ene persoon zich goed over een traumatische gebeurtenis heen zetten, terwijl een ander hier nog zijn of haar leven lang last van kan hebben? Onderzoek naar de onderliggende genetica en neurobiologie van posttraumatische stress-stoornis (PTSS) helpt een antwoord te vinden op deze vraag, en bij het vinden van meer effectieve behandelingen.
Natuurrampen, oorlog, lichamelijk geweld, ernstige ongelukken en andere traumatische gebeurtenissen gebeuren vaker dan we zouden willen. De meeste mensen die zo’n trauma meemaken en overleven zullen zich binnen een paar weken of maanden weer ‘normaal’ voelen. Voor anderen kunnen de angst, hulpeloosheid en andere heftige emoties, die zijn ervaren tijdens de traumatische gebeurtenis, aanwezig blijven. Dit kan vervolgens een psychiatrische aandoening veroorzaken, die bekend staat als posttraumatische stress-stoornis (PTSS).
Symptomen en cijfers
Iemand met PTSS kan de volgende symptomen ervaren:
- Het opnieuw beleven van de nare ervaring. Dit kan gebeuren in de vorm van nachtmerries of voortdurend terugkomende gedachten.
- Heftig reageren op situaties die aan de gebeurtenis doen denken. Dit kan leiden tot het vermijden van bepaalde situaties zoals sociale bijeenkomsten.
- Prikkelbaar gedrag en woede-uitbarstingen zonder aanleidingen. Ook kunnen concentratieproblemen voorkomen.
- Vervreemding van anderen en het niet meer kunnen ervaren van positieve emoties, zoals liefdevolle gevoelens.
Naar schatting heeft ongeveer 7,5 procent van de Nederlandse bevolking tussen de 18 en 80 jaar ooit in het leven PTSS gehad. Van de mensen die ooit in het leven een schokkende gebeurtenis meemaken, ontwikkelt ongeveer 14 procent PTSS. Het komt tweemaal vaker voor bij vrouwen dan bij mannen. Dit geslachtsverschil hangt samen met een stress eiwit (PACAP) dat gestimuleerd wordt door het vrouwelijke hormoon oestrogeen.
Niet iedereen die een nare gebeurtenis meemaakt krijgt ook daadwerkelijk PTSS. Onderzoek laat zien dat vijftig procent van het risico op de aandoening genetisch is. Het is nog niet bekend welke genen er precies betrokken zijn bij de vatbaarheid voor PTSS. Eén gen dat is geassocieerd met het risico op PTSS is FKBP5. Dit gen maakt een eiwit aan dat betrokken is bij de reactie van het brein op stressvolle situaties.
Tweelingonderzoek
Een aantal jaren geleden ontdekten wetenschappers dat de meeste PTSS-patiënten een kleinere hippocampus dan gemiddeld hadden. De hippocampus is het hersengebied dat betrokken is bij het geheugen. De vraag was of de hippocampus kleiner was geworden als gevolg van PTSS, of dat een kleine hippocampus juist een groter risico op het ontwikkelen voor PTSS met zich mee brengt. Een onderzoek met ééneiige tweelingen, waarbij één van de twee een oorlogsveteraan met PTSS was, liet zien dat beide tweelingen een kleine hippocampus hadden. Dit suggereert dat een kleinere hippocampus niet veroorzaakt wordt door PTSS, maar eerder een risicofactor voor deze ziekte is.
Patiënten met PTSS hebben verhoogde levels van noradrenaline in hun hersenen. Deze chemische boodschapper is betrokken bij onrust en stress. Dit kan verklaren waarom het voor mensen met PTSS moeilijk is om zich weer veilig te voelen na het meemaken van het trauma. Verhoogde noradrenaline levels in de hersenen verminderen ook het rationeel kunnen denken.
Behandeling
Vaak, als de stoornis op tijd wordt herkend, kan iemand met PTSS in acht tot zestien weken goed genezen. De meest voorkomende behandeling bestaat uit het in gedachten herbeleven van de traumatische gebeurtenis of direct blootgesteld worden aan traumagerelateerde situaties. Er worden nu ook virtual reality-omgevingen gebruikt als hulpmiddel bij zulke therapieën. Deze therapieën zouden de controle over het hersengebied dat betrokken is bij angst verbeteren. Ook wordt cognitieve gedragstherapie toegepast. Daarbij wordt de patiënt geleerd dat de wereld niet zo’n gevaarlijke plaats is als hij voortdurend denkt.
Steeds vaker wordt EMDR (Eye Movement Desensitization and Reprocessing) als therapie toegepast. Vanwege de stressgerelateerde verhoogde levels van noradrenaline bij PTSS wordt er wel een remmer, namelijk een alfa-1-adrenoreceptorantagonist zoals prazosine, gegeven. Dit helpt tegen de sterke prikkelbaarheid en de nachtmerries over het trauma. Ook kan het de slaap verbeteren.
Op grote schaal worden ook antidepressiva (SSRI’S), neuroleptica en benzodiazepines toegepast, maar het is niet zeker of ze echt effectief zijn bij PTSS. Vele nieuwe therapieën die werken door in te grijpen op de stress-as worden momenteel uitgeprobeerd. Stoffen worden getest die de opslag van traumatische herinneringen kort na de gebeurtenis zouden kunnen voorkomen, zoals remmers van het glutamaatsysteem, de NMDA-antagonisten ketamine en D-cycloserine. Toediening van ketamine in de ader veroorzaakte een snelle afname van PTSS-symptomen. Ook wordt oxytocine gegeven, een eiwit dat sociale interacties stimuleert, dat recent ook effectief lijkt tegen PTSS.
Literatuur: Swaab, DF. Ons Creatieve Brein. Hoe mens en wereld elkaar maken. Hoofdstuk XVI.1. Uitgeverij Atlas-Contact, Amsterdam.
Deze tekst is gebaseerd op een artikel van BrainFacts.org – Society for Neuroscience
Steun ons werk
De Stichting Vrienden van het Herseninstituut ondersteunt baanbrekend hersenonderzoek. U kunt ons daarbij helpen.
Steun ons werk