Wat kunnen veranderingen in de witte stof ons vertellen over slapeloosheid en depressie?
17 juni 2024
17 juni 2024
27 juni 2024 – Het promotieonderzoek van Tom Bresser naar de witte stof van de hersenen biedt nieuwe inzichten in zowel slapeloosheid als het bijbehorende risico op depressie.
Slapeloosheid, ook wel bekend als insomnia, is op zichzelf al een lastig probleem en kan daarnaast vervelende extra complicaties met zich meebrengen. Zo verhoogt het bijvoorbeeld het risico op het ontwikkelen van een (ernstige) depressie. Voor ongeveer 10 procent van de bevolking vormt slapeloosheid een ernstig chronisch probleem. Toch blijven de onderliggende hersenmechanismen slecht begrepen.
Tom Bresser, promovendus in de groep van professor Eus van Someren, onderzocht zowel slapeloosheid als het bijbehorende risico op depressie door naar de witte stof van de hersenen te kijken. Witte stofbanen dienen als ‘snelwegen’ of communicatiepunten tussen verschillende hersengebieden. “In essentie heb ik geprobeerd om te kijken hoe witte stof bij mensen met insomnia verschilt van mensen zonder slaapproblemen, zodat we de biologische mechanismen iets beter kunnen begrijpen”, legt Bresser uit.
Bresser werkte voornamelijk met MRI-data, waarbij hij normale slapers vergeleek met mensen met insomnia, en onderzocht hoe deze patronen in de loop van de tijd veranderen na slaaptherapie. De slaaptherapieën die in Bresser’s studie werden gebruikt, omvatten een online cognitieve gedragstherapie voor insomnia en activiteiten ter ondersteuning van het dag-nachtritme, zoals blootstelling aan fel licht of een warm bad nemen voor het slapengaan.
“We hebben hier een paar effecten gevonden. Een specifiek gebied in de witte stof van de hersenen voorspelde verergering van depressieve gevoelens bij deelnemers met insomnia die geen slaaptherapie kregen. Aan de andere kant voorspelde datzelfde witte stof gebied verlichting van depressieve klachten bij behandelde deelnemers. Dit resultaat toont aan dat er een relatie is tussen de witte stof van de hersenen en veerkracht tegen depressieve klachten bij mensen met insomnia die beïnvloed kan worden door therapie.”, legt Bresser uit.
“Maar de meest opvallende bevindingen werden gevonden na de gecombineerde slaaptherapie. We zagen een subtiele verandering in de witte stof van de rechter superior corona radiata na zes weken van de gecombineerde slaaptherapie. Deze verandering ging gepaard met een vermindering van insomniaklachten. Deze resultaten zijn bemoedigend, omdat ze laten zien dat veranderingen niet permanent hoeven te zijn. Natuurlijk hebben we het over subtiele verschillen, maar deze bevindingen suggereren dat er een interactie is tussen slaaptherapie en de manier waarop je hersenen erop reageren.”
Om een beter begrip van slapeloosheid te krijgen, keerde Bresser ook terug naar de definitie ervan. “Er zijn nog zoveel dingen onduidelijk in slapeloosheid en het verschilt ook veel tussen mensen”, legt Bresser uit. In het verleden is slapeloosheid onderverdeeld in categorieën op basis van symptomen zoals slaapduur, maar volgens Bresser is dit niet het meest effectief. “Het probleem met dit soort categorisering is dat het niet constant blijft in de tijd. Je slapeloosheidsklachten kunnen verschuiven van moeite met in slaap vallen naar heel vroeg in de ochtend wakker worden, en dan hoor je ineens bij een andere categorie.”
Bresser’s collega (dr. Tessa Blanken) ontwikkelde een nieuwe onderverdeling voor slapeloosheid. In plaats van het kijken naar symptomen, ontwikkelde ze vijf groepen op basis van de persoonlijkheidskenmerken en stemming. Bresser bouwde voort op haar werk door deze insomniatypes met behulp van een MRI-scanner te bekijken.
“Ik wilde weten of deze vijf categorieën terug te vinden zouden zijn in de witte stof van de hersenen en het blijkt dat dit waarschijnlijk het geval is!” deelt Bresser enthousiast. “Het lijkt erop dat verschillen in de witte stof variëren tussen verschillende insomniatypes.”
“We hebben gekeken in hoeverre witte-stof-verbindingen verschilden in meerdere hersencircuits, zoals het zogeheten default-mode-netwerk en limbisch netwerk. Verschillende insomniatypes bleken afwijkingen in verschillende hersengebieden te hebben. Zo zagen we dat het limbisch netwerk, dat betrokken is bij emotionele verwerking, meer afwijkende witte-stof-verbindingen vertoont in een insomniatype dat minder positieve emoties rapporteert.”
Bresser: “Dit onderzoek helpt ons beter te begrijpen waar slapeloosheid nou eigenlijk vandaan komt. We hopen dat een begrip van de betrokken hersencircuits kan helpen om de behandelingen te verbeteren. Iedereen heeft hetzelfde label, maar er zijn zoveel verschillen tussen hun ervaringen en symptomen. Als bij sommige mensen het emotionele hersencircuit meer betrokken is, kan de therapie zich misschien op dat specifieke aspect richten.”
Op een meer persoonlijk vlak hoopt Bresser dat degene die aan slapeloosheid leiden hierdoor beter begrijpen waar het vandaan komt. “Gedurende mijn onderzoek sprak ik met een aantal mensen die het gevoel hebben dat ze niet serieus worden genomen, of wordt verteld dat ze gewoon eerder naar bed moeten gaan. Horen dat ze niet gek zijn, en dat er waarneembare verschillen zijn, kan hen een enorme opluchting bieden.”
Tom Bresser: Below the surface: The role of brain white matter in insomnia and its ensuing risk of depression. Supervisors: Prof. dr. E.J.W. van Someren and Prof. dr. M.P. van den Heuvel. The defence will take place on Thursday 27 June at 13.45 in the Aula of the Vrije Universiteit (De Boelelaan 1105), Amsterdam.
De Stichting Vrienden van het Herseninstituut ondersteunt baanbrekend hersenonderzoek. U kunt ons daarbij helpen.
Steun ons werk